De geschiedenis van de videofilm
Vermoedelijk projecteerde Neanderthalers bij het kampvuur al met hun handen gebaren op de rotsen. Maar wat wij kennen als de bioscoopfilm bestaat nog maar een eeuw. Daarom ga ik jullie nu een korte geschiedenis vertellen van het begin van de moderne film.
Geschiedenis van de moderne film
1893 - Edisons kinetograaf
De Britse fotograaf Eadweard Muybridge maakte met een rits camera's foto's van galopperende paarden. Doordat hij ze snel achter elkaar vertoonde, werd een vloeiende beweging zichtbaar. IN 1888 vroeg hij de fonograafuitvinder Thomas Edison of die hier geluid bij kon maken. Edison patenteerde gelijk een methode om opeenvolgende beelden op te nemen net één camera: de kinetograaf. Vanaf 1893 werd gewerkt in Edisons “black Maria”. Een benauwde filmproductiestudio die steeds naar het zonlicht toe moest worden gedraad. Hier werden filmpjes gemaakt van bokser, variétéartiesten en – hoe kan het ook anders – schaars geklede dames. Die kon je bekijken op “kinotoscopen” 100 kg zware kasten met kijkgaten
1895 - De draagbare Lumière
In 1894 gluurde Antoine Lumière in een kinetoscoop en ze tegen zijn zoons, die juist zijn fotoapparatuur fabriek had overgenomen: “Dat kunnen wij beter!” Dus patenteerden Auguste en Louis in 1895 de cinématographe, een draagbaar toestel dat films kon opnemen én op een scherm projecteren. Zo kon je een zaal vol betalend publiek vermaken. In november 1895 gebruikte de broertjes Skladonvsky zoiets al in Berlijn. Louis Lumière draaide ondertussen honderd documentairefilmpjes van één minuut, bijvoorbeeld van aankomende stoomtreinen, en begon een succesvolle kermistournee met zijn “levende fotografieën.
1902 - Méliès'' special effects
Levende fotografieën werden dankzij artiesten speelfilmpjes met echte verhalen. De Franse goochelaar George Méliès bouwde in januari 1897 in Montreuil de eerste Europese filmstudio en maakte ruim 520 films. Hij schilderde decors, acteerde, regisseerde, monteerde en bedacht talloze cameratrucs. Hij draaide in 1902 de eerste Sciencefictionfilm en werd de grondlegger van de special effects. Acteurs speelden eerste anoniem, totdat in Amerika in 1910 de Canadese Florence Lawrence als eerste op een film aftiteling werd genoemd, In Europa had de Berlijnse Henny Porten die eer.
1910 - 16 Beelden per sec.
Dankzij speelfilms werd het nieuwe medium snel populair. Ondernemers roken miljoenen winsten en plantten overal speciale “cinematheaters”. De eerste “
Nickelodeon” (entree vijf dollarcent) werd geopend in Pittsburgh in 1905. Pioniers zoals Méliès werden weggeconcurreerd door bioscopen van Léon Gaumont en Charles Pathé. Niet langer was de man die de film projecteerde dezelfde als die hem had geschoten. Speelfilms moesten wereldwijd vertoond kunnen worden, Dus werd rond 1910 de norm afgesproken: voortaan werden alle films gedraaid in een tempo van 16 beelden per seconden.
1921 - De Mitchell AA
In 1917 demonstreerde John Leonard de eerste moderne filmcamera. Henry Boger en George Mitchell verbeterde het apparaat en introduceerden in 1921 de “Mitchell AA” een onverwoestbaar, handgemaakt precisiewerktuig met metalen kast en een variabele sluiter met 130 tot 330 meter film, revolverkop met vier verwisselbare objectieven, kantelbare lenzen, filterhouders, filterschijf met maskers. Het camera huis stond op een slee, waardoor je het opzij kon schuiven zonder dat de lens meeschoof. Op die manier kon je snel en nauwkeurig je schot instellen. De Mitchell is decennia lang bijna ongewijzigd geproduceerd en wordt ook nu nog sporadisch gebruikt.
1930 - 24 Beelden per sec.
Sinds Edisons Kinetofoon (1895) was het filmgeluid te zacht, onverstaanbaar en liep het asynchroon met het beeld. Totdat “
the jazz singer” (1927), 3,5 miljoen dollar opbracht. Op 22 juli 1930 werd een nieuwe norm afgesproken tussen technologieconcurrenten Western Electric en het Hollands/Duitse küchenmeister-tobis. Sindsdien filmt één camera het beeld en registreert een tweede (de “lichttooncamera’’) het geluid. Op de montagetafel worden beeldfilm en geluidsfilm gesynchroniseerd en maar één film gekopieerd. De beeldjes werden kleiner (16×22 mm in plaats van 18×24) en de filmsnelheid hoger (voor de hoge tonen).
1937 - Kleurenfilms
Het Amerikaanse “Technicolor” werkte sinds 1915 aan methoden om kleurenfilms te produceren voor normale bioscoopprojectoren. De doorbraak kwam met
Disneys Flower and Trees (1932) en
Sneeuwwitje (1937). In de speciale Technicolor-camera werden die zwart-wit films achter rode, blauwe en groene filters tegelijk belicht. Met die drie films werd één kleurenfilm gedrukt. Ondertussen ontwikkelde Agfa in Duitsland echter kleurenfilms voor gewone camera;s met drie lichtgevoelige laagjes (rood, blauw, groen). De eerste Agfacolor-speelfilm was
Frauen sind doch bessere Diplomate (1941). Na 1945 vervielen Agfa’s patenten en sinds 1952 worden vrijwel alle bioscoop films op Agfacolor-films (of imitaties) gedraaid.
1952 - Cinemascope
Hoe trok je na de komst van televisie de kijkers weer naar de bioscoop? In 1952 stond New York in de rij voor reisverslagje op “Cinerama”: een Multi-projectorsysteem met superbreed beeld en meerkanaals stereogeluid. Twentieth Century Fox trok met een goedkoop alternatief uit de trukendoos: “anamorfische” lenzen. Die vergroten/verkleinen een beeld alleen in de breedte. “CinemaScope-lenzen” rekte de breedte-hoogteverhouding op naar 2,66 (2,39 met stereogeluid). De eerste films in CinemaScope, The Robe (1953), werd een mega-hit. En superbreed werd de nieuwe norm (ofschoon we zijn meestal “versmald” projecteren: Amerika 1,85; Engeland 1,75; Europa 1,66; Rusland 1,37)
1993 - Computeranimatie
Computeranimatie verscheen al in de sciencefiction films
Westworld (1973) en
Futureworld (1976). Maar de eerste grote computeranimaties,
Tron (1982) en
The last Starfighter (1984), flopten. Pas na de Oscars voor The
Abyss (1989) en
Terminator 2 (1991), was de technologie rijp voor de levensechte computerdino’s van
Jurassic park (1993). Tegenwoordig rollen ook stunts mannen en mensenmenigtes vaak uit de computer en kun je met je 1,4 megapixel animatiesoftware op een zolderkamer professionele ogende films maken. De Universiteit Utrecht ontwikkelt voor de toekomst virtuele acteurs met kunst matige intelligente en emoties.
Vóór 2030 - Digitale bioscoop
Televisie wordt al opgenomen op Betacam en Sony DVD, maar bioscoopfilms staan nog altijd (net zoals Edisons pikante show) op ruim 35mm film. Een projector daarvoor kost 15.000 euro en gaat decennia mee, terwijl een digitale bioscoop beamer een half miljoen opslokt en een slechter resolutie geef. Ook ontbreekt nog een digitale wereldnorm en een hackersbestendige methode waarmee bioscopen, films kunnen downloaden van de filmmaatschappij. Maar de problemen zijn oplosbaar, en bits en bytes gaan ooit de 35 mm verdingen. Cameralieden missen dan ook altijd het perforatiegeluid van de doorlopende film: rrrrrrrr…