Sprekende uitvinding: de telefoon
Telefoons: je komt ze overal tegen. Waar ze ooit werden ontwikkeld om mee te bellen, hebben veel telefoons nu ook allerlei andere functies. Anderhalve eeuw geleden zag dit er nog heel anders uit. De telefoon moest toen nog worden uitgevonden en verschillende mensen hielden zich hiermee bezig. Of hij nou de eerste telefoonverbinding tot stand bracht of niet: Alexander Graham Bell ging met de winst aan de haal.
Alexander Graham Bell
Al een aantal jaar werd er gebruik gemaakt van telegrafie voor de telefoon werd uitgevonden. Telegrafie is het versturen van telegrammen (berichten) over een afstand, waarbij alleen dat wat in het bericht staat wordt verstuurd en niet een daadwerkelijke brief. In de negentiende eeuw werd er door meerdere mensen onderzoek gedaan naar mogelijkheden om de telegraaf te verbeteren. Eén van deze onderzoekers was de Brit Alexander Graham Bell. Hij hield zich bezig met het zichtbaar maken van spraak en wilde een telegraaf ontwikkelen die meerdere berichten in één keer kon versturen. Bell ontwierp een apparaat met aan de ene kant een microfoon en aan de andere kant een luidspreker. Over een elektromagneet zat een membraan gespannen, dat ging trillen wanneer iemand sprak. Hierdoor werden elektrische stromen geïnduceerd, die bij het apparaat aan de andere kant (de luidspreker) weer terug werden omgezet in geluid. In 1876 vroeg Bell patent aan voor zijn verbeterde telegraaf, ofwel de telefoon.
Antonio Meucci
Ook de Italiaanse ontwerper Antonio Meucci vond een manier om geluiden over een afstand over te brengen. Hij ontdekte dit eigenlijk per toeval, maar zag in dat dit belangrijk kon zijn. Daarop werkte hij zijn ontdekking uit en produceerde eveneens een vroege telefoon. Meucci was zelfs al eerder dan Bell en hij vroeg dan ook al in 1871 patent aan. Hij had echter een gebrek aan geld en kon het patent niet betalen. Hierdoor verliep zijn patentaanvraag zonder dat hij zijn patent had gekregen.
Ruzie om patent
Omdat de patentaanvraag van Antonio Meucci verliep, kreeg Alexander Graham Bell, die wel genoeg geld had, in 1876 het patent toegewezen. Daarom wordt Bell over het algemeen nog steeds gezien als uitvinder van de telefoon. Mogelijk gebruikte Bell echter kennis van Meucci, die hij zonder diens medeweten zou hebben verkregen, om zijn telefoon te ontwerpen.
Naast Bell en Meucci had ook Elisha Gray in dezelfde tijd als Bell onderzoek en experimenten gedaan naar een verbeterde telegraaf. Hij vroeg net na Bell patent aan, maar kreeg het dus niet. Zowel Meucci als Gray en daarnaast nog anderen, probeerden via rechtszaken het patent alsnog toegewezen te krijgen, maar Bell kwam telkens als winnaar uit de strijd. Pas in 2002 kreeg Meucci alsnog erkenning voor zijn werk.
Vroege telefoons en verbindingen
De eerste telefoons zagen er heel anders uit en waren een stuk groter dan de latere ontwerpen. Elk toestel had een microfoon waarin werd gepraat en een oorstuk dat als luidspreker diende. Deze twee delen vormden later samen een hoorn, waarmee met één hand de microfoon bij de mond en de luidspreker aan het oor kon worden gehouden. Thomas Edison ontwierp een microfoon die zorgde voor een betere geluidskwaliteit. Ook de reikwijdte van telefoons werd vergroot. De allereerste telefoonverbindingen verliepen niet via een centrale, maar toen meer mensen een telefoon kregen was dit wel nodig. Er zat een telefoniste die zorgde dat er verbinding werd gelegd met het juiste apparaat. In de eerste helft van de twintigste eeuw werd dit geautomatiseerd en waren telefonistes niet meer nodig.
Telefoonlijnen en telefooncellen in Nederland
Vroege telefoonlijnen werden boven de grond tussen palen of huizen gespannen. Hierdoor konden gemakkelijk verbindingen over grote afstand tot stand worden gebracht. Een probleem was wel dat de bovengrondse lijnen vatbaar waren voor weersomstandigheden als krachtige wind, onweer en ijzel. Hierdoor ging er nog wel eens iets mis met de verbindingen. Toen ook het aantal abonnees en telefoons steeds verder toenam en daarmee het aantal telefoonlijnen, werd er gezocht naar een andere manier. Deze werd gevonden in ondergrondse lijnen en langzaam werden alle lijnen vervangen door onder de grond lopende kabels.
Toen telefoons steeds populairder werden en meer mensen er gebruik van wilden maken, maar nog lang niet iedereen zelf een telefoon had, werden er telefooncellen ontwikkeld. Het was al wel mogelijk om een openbare telefoon in bijvoorbeeld een café te gebruiken, maar telefooncellen op straat die altijd bereikbaar waren, werden toch handiger bevonden. In Nederland werd de eerste cel in 1931 neergezet, waarna er nog vele zouden volgen. Heel lang heeft dit echter niet geduurd. Op een gegeven moment was in bijna elk huis wel een telefoon te vinden, waardoor de behoefte aan telefooncellen afnam. Na 1970 verminderde het aantal cellen dan ook. Door de opkomst van de mobiele telefoon zijn ze bijna helemaal overbodig geworden.
Verdere ontwikkelingen
Er vonden en vinden in telefoonland doorlopend allerlei ontwikkelingen plaats. Draaischijven om het nummer te draaien veranderden in druktoetsen. Ook ontstonden er draadloze telefoons waarmee het voor de drager mogelijk was een klein eindje bij de telefoon vandaan te lopen. Nog niet zo lang geleden werden analoge signalen vervangen door digitale, en een belangrijke ontwikkeling is die van de mobiele telefoons in de 20e en 21e eeuw. De eerste modellen mobiele telefoons waren erg groot en nog niet echt draagbaar te noemen. De mobiele telefoons die wel in bijvoorbeeld een broekzak konden worden gedragen verschenen rond 1990. In de jaren daarna is het gebruik van mobiele telefoons enorm toegenomen. Tegenwoordig hebben ze naast het spreken met een ander, vele andere opties, zoals internetten en het maken van foto’s.