Geluidsdragers: de grammofoonplaat
Toen Thomas Alva Edison in 1877 als eerste geluid wist op nemen en weer af spelen, begon de geschiedenis van de geluidsdrager. In ruim een eeuw verliep de evolutie van grammofoonplaat, via magneetband en cd naar online streamen. De grammofoonplaat is echter nooit helemaal van het toneel verdwenen. Vanaf 2010 neemt de populariteit zelfs weer toe.
De fonograaf
Edison nam geluid op met zijn fonograaf. Die bestond uit een hoorn om het geluid op te vangen met aan het eind een membraan, waarop een stalen naald was bevestigd. Deze naald drukte op een draaiende, met bladtin bedekte rol, waarin zo al naar gelang het geluid diepe en ondiepe groeven werden uitgesneden. Het geluid kon worden gereproduceerd door de na de opname de naald weer aan het begin van de rol te plaatsen.
Van wasrol naar ronde plaat
10 jaar na de uitvinding van Edison komt zijn landgenoot Emile Berliner in 1887 met de gramophone. Dit apparaat werkt niet zoals Edison’s fonograaf met een rol, maar met een plaat. De groeven die er in worden gekrast zijn niet diep of ondiep, maar wijken uit naar links of rechts. De platen bestaan uit een zinken schijf, met daarop een mengsel van was en olie. Na het beschrijven van de plaat wordt deze geëtst, waardoor hij afgespeeld kan worden. Vijf jaar na de uitvinding verschijnen de eerste grammofoonplaten op de markt.
Verdere ontwikkeling
In 1901 wordt schellak gebruikt voor het vervaardigen van de platen, later ook bakeliet. Tot halverwege de 20-ste eeuw zou dat zo blijven. In het zelfde jaar werden ook de standaardformaten 10 inch (25cm) en 12 inch (30cm) geïntroduceerd. Het duurt dan nog enige jaren voordat de platen tweezijdig afgespeeld kunnen worden. In 1918 verloopt het patent op het vervaardigen van grammofoonplaten. Velen storten zich op de nieuwe markt en de populariteit neemt snel toe. Er komt een standaard toerental: 78 toeren per minuut (dat gebeurde in 1925, daarvoor varieerde het toerental van 60 tot 80).
Lp en single
In 1949 brengt RCA-Victor als eerste de 7 inch (18cm) plaat uit, die bekend zal worden als de single. Deze heeft een groot gat in het midden, om afgespeeld te kunnen worden in een jukebox. In 1976 verschijnt de eerste 12 inch single (ofwel discosingle), waarop langere versies van nummers worden gezet, soms ook 2 of 3 nummers per kant. De singles hebben een omwentelingssnelheid van 45 toeren per minuut. De standaard voor de 12 inch langspeelplaten is dan al lange tijd (sinds 1948) 33 toeren. Ook de technische ontwikkeling van de grammofoons (pick-up in de volksmond) stond niet stil. De stalen naalden werden na de oorlog vervangen door saffieren exemplaren, later door diamantnaalden. Verbeterde elektronica zorgde voor beter geluid en stabielere toerentallen. Ook kwamen platen met hogere geluidskwaliteit op de markt (de zogenaamde “direct-cut” lp en Japanse persingen). Om het product aantrekkelijker te maken verschijnen naast de traditioneel zwarte exemplaren lp’s in allerlei kleuren op markt, waarbij vooral de witte populair waren (zoals het “White Album” van de Beatles).
CD verdringt de lp
Door de komst van de cd in 1982 lijkt het eind in te luiden voor de grammofoonplaat. De verkoopcijfers dalen dramatisch en het aantal verkooppunten daalt mee. Maar in het tweede decennium van de 21ste eeuw komt de langspeelplaat toch weer in zwang. Veel consumenten waarderen de dynamiek van het analoge geluid tegenover het digitale geluid van cd en mp3. Ook wordt de langspeelplaat veel gebruikt door dee-jays.
Lees verder